De ondernemingskamer en haar enquêteprocedure

Wat is de Ondernemingskamer?

De Ondernemingskamer is een onderdeel van het Gerechtshof Amsterdam. Het grote publiek kent de Ondernemingskamer voornamelijk van uitspraken die zij heeft gedaan over grote, bekende ondernemingen zoals Eneco, Ahold en TMG. Hierdoor lijkt het misschien alsof de Ondernemingskamer alleen geschillen binnen grote ondernemingen behandelt, maar niets is minder waar. Er zijn ook veel kleine en middelgrote ondernemingen die met hun problemen naar de Ondernemingskamer stappen.

Eén van de kerntaken van de Ondernemingskamer is het behandelen van en beslissen in zogenoemde enquêteprocedures. De enquêteprocedure is bedoeld om conflicten binnen een bedrijf op te lossen, bepaalde besluitvorming tegen te houden of terug te draaien en de interne verhoudingen te herstellen. Hoe de enquêteprocedure werkt? Dat wordt hierna uitgelegd.

Enquêteprocedure

Slechts voor een selecte groep ondernemingen kan een enquêteprocedure worden gestart. Dit kan namelijk alleen met betrekking tot coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen en stichtingen en verenigingen die een onderneming in stand houden waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld.

Wie kan een enquêteprocedure starten?

Ook voor wat betreft de verzoekers tot een enquêteprocedure geldt dat dit slechts door een bepaalde groep mensen kan worden ingediend, namelijk:

  • bij een B.V. of een N.V. met een geplaatst kapitaal van maximaal € 22,5 miljoen: een of meer aandeelhouders/certificaathouders, die alleen of gezamenlijk tenminste 10% van het geplaatste kapitaal in handen hebben of die aandelen of certificaten bezitten met een nominale waarde van €225.000;
  • bij een B.V. of N.V. met een geplaatst kapitaal van meer dan € 22,5 miljoen: een of meer aandeelhouders/certificaathouders, die alleen of gezamenlijk tenminste 1% van het geplaatste kapitaal in handen hebben;
  • het bestuur, de raad van commissarissen of de niet-uitvoerende bestuurders;
  • de vereniging van werknemers (deze dient ten minste twee jaar volledige rechtsbevoegdheid te bezitten);
  • de curator (ingeval van faillissement);
  • degenen die dit recht hebben op grond van de statuten.

Fasen enquêteprocedure

De enquêteprocedure kent twee ‘fases’. Allereerst kan worden verzocht tot het instellen van een enquête (onderzoek) en eventueel tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen (fase 1). Vervolgens kan, indien gewenst, worden verzocht tot het vaststellen van beleid en kunnen voorzieningen worden getroffen (fase 2).

Fase 1: Verzoek tot het instellen van een enquête en het treffen van onmiddellijke voorzieningen

Verzoek tot het instellen van een enquête

De Ondernemingskamer kan worden verzocht één of meer personen te benoemen tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken naar een rechtspersoon.

Wordt het verzoek gedaan door een ander dan het bestuur? Dan moet het bestuur van de onderneming eerst de mogelijkheid krijgen om de problematiek zélf op te lossen. De verzoekende partij moet haar klachten eerst aan het bestuur melden middels een bezwarenbrief. Hierin wordt het bestuur een redelijke termijn gegeven om actie te ondernemen. Is dit niet gebeurd, dan wordt het verzoek in de regel niet in behandeling genomen door de Ondernemingskamer.

De Ondernemingskamer zal een verzoek alleen toewijzen als is gebleken van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Of hiervan sprake is, hangt sterk af van de situatie. Feiten en omstandigheden moeten erop wijzen dat er een aanzienlijke kans bestaat dat – na onderzoek – sprake is van onjuist beleid of een onjuiste gang van zaken. Daarbij kan gedacht worden aan:

  • Belangenverstrengeling door bestuurders en/of aandeelhouders;
  • Handelen in strijd met de statuten of de wet;
  • Risicovolle investeringen;
  • Conflict tussen de meerderheids- en minderheidsaandeelhouders;
  • Conflicten tussen bestuurders;
  • Het onvoldoende of onjuist verstrekken van informatie door het bestuur aan aandeelhouders, belanghebbenden of de ondernemingsraad.

Het belang van de onderneming staat hier centraal.

Nadat het verzoekschrift met het verzoek tot het instellen van een enquêteprocedure is ingediend, krijgen belanghebbenden de gelegenheid om te reageren. Dit gebeurt in de vorm van een verweerschrift. Daarna volgt een mondelinge behandeling door de Ondernemingskamer. Partijen kunnen zo hun standpunten toelichten. Vervolgens beslist de rechter op het verzoek, waarbij dus geldt dat het verzoek wordt toegewezen wanneer er gegronde redenen bestaan om te twijfelen aan een juist beleid of aan een juiste gang van zaken.  Wordt het verzoek toegewezen? Dan zullen er één of meer onderzoekers worden benoemd die een onderzoek instellen naar het beleid en de gang van zaken. 

Onmiddellijke voorzieningen

De enquêteprocedure kan soms wel langer dan een jaar duren. Daarom is het mogelijk om te verzoeken om een onmiddellijke voorziening. Dit zijn ordemaatregelen waarmee tijdelijk wordt ingegrepen in de gang van zaken.

De Ondernemingskamer is vrij om te bepalen welke voorzieningen in de loop van het geding nodig zijn. Zo kan de verhoudingen binnen het bedrijf aanzienlijk worden opgeschud, bijvoorbeeld door het schorsen functionarissen, overdragen van aandelen ten titel van beheer, het opleggen van verboden of benoeming van één of meer onafhankelijke bestuurders. Daarvoor moet echter wel een spoedeisend belang zijn. Onmiddellijke voorzieningen worden veelal gelijk verzocht met het verzoek tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken, maar kunnen ook later in de procedure worden verzocht! De Ondernemingskamer beslist daarbij meestal eerst op het verzoek tot de onmiddellijke voorzieningen. De te nemen voorzieningen moeten telkens in het belang van de onderneming zijn.

De kracht van de onmiddellijke voorziening is dat hiermee door de Ondernemingskamer heel concreet, direct en snel kan worden ingegrepen in de onderneming zelf.

Met het treffen van de voorzieningen worden de verhoudingen en wordt de situatie binnen een onderneming veelal genormaliseerd. Daarnaast leidt een voorziening met behulp van een tijdelijk bestuurder, beheer van de aandelen en sturing van de Ondernemingskamer zeer regelmatig tot een oplossing van de gerezen problematiek.

Fase 2: verzoeken tot het vaststellen van beleid en het treffen van voorzieningen

Verzoek tot vaststellen beleid

Leiden de onmiddellijke voorzieningen niet direct tot een oplossing, of wensen partijen nader onderzoek naar het beleid en/of de gang van zaken binnen een onderneming, dan kan de volgende fase worden aangevangen. Er kan dan een verzoek worden ingediend om het wanbeleid daadwerkelijk vast te stellen.

Wanbeleid kent vele verschillende vormen, waardoor invulling van dit begrip sterk afhangt van de specifieke situatie. Deze open norm moet worden ingevuld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Er moet gehandeld zijn in strijd met de “elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap”. Het moet dus gaan om misstanden die zodanig ernstig zijn dat er sprake is van wanbeleid.

Voorziening

Als blijkt dat er sprake is van wanbeleid, kan de Ondernemingskamer één van de volgende, in de wet vastgelegde, (eind)voorzieningen treffen:

  • Schorsing of vernietiging van een besluit;
  • Schorsing of ontslag van één of meer bestuurders/commissarissen;
  • Tijdelijke aanstelling van één of meer bestuurders/commissarissen;
  • Tijdelijke afwijking van de door de Ondernemingskamer aangegeven bepalingen van de statuten;
  • Tijdelijke overdracht van aandelen ten titel van beheer;
  • Ontbinding van de rechtspersoon.

Let wel! De Ondernemingskamer mag ook wanbeleid vaststellen zonder een voorziening te treffen. Dit kan gewenst zijn indien de verzoeker wenst vast te leggen dat er in het verleden fouten zijn gemaakt (bijvoorbeeld om eigen aansprakelijkheid te voorkomen).

Heeft u vragen over de enquêteprocedure? Neem dan contact op met één van onze specialisten. Zij helpen u graag verder.

 

 

 

Terug naar overzicht