Schending van de standstill-periode: niet altijd vernietiging, niet altijd terugbetaling
maandag 18 augustus 2025
Wat houdt de standstill-periode in franchiserelaties in?
Op grond van artikel 7:913 BW is de franchisegever verplicht om voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst uitgebreide informatie aan de beoogd franchisenemer te verstrekken. Deze informatie moet de franchisenemer in staat stellen:
- een reële inschatting te maken van de risico’s die het aangaan en uitvoeren van de overeenkomst met zich brengt;
- te beoordelen óf, en zo ja onder welke voorwaarden, hij bereid is deze risico’s te aanvaarden.
Tot deze informatie behoort in ieder geval het ontwerp van de franchiseovereenkomst, inclusief alle bijlagen.
Conform artikel 7:914 lid 1 BW moet deze precontractuele informatie ten minste vier weken vóór het sluiten van de overeenkomst worden verstrekt. Deze termijn wordt de standstill-periode genoemd. Dit is een termijn voor beraad. Tijdens de standstill-periode beschikt de beoogd franchisenemer over alle informatie, kan hij stukken bestuderen, vragen stellen en zich laten adviseren door een deskundige, om zo tot een weloverwogen besluit te komen over het al dan niet ondertekenen van de aangeboden franchiseovereenkomst (MvT, Kamerstukken II 2019/20, 35392, nr. 3, p. 34).
Tijdens deze vier weken mag de franchisegever op grond van artikel 7:914 lid 2 BW niet overgaan tot:
- wijziging van het ontwerp van de franchiseovereenkomst, tenzij deze wijziging in het voordeel van de franchisenemer strekt;
- het sluiten met de franchisenemer van de franchiseovereenkomst of enige daarmee onlosmakelijk verbonden te achten overeenkomst;
- het aanzetten tot het doen van betalingen of investeringen door de beoogd franchisenemer die samenhangen met de nog te sluiten franchiseovereenkomst.[1]
Hoe gaat de rechter om met schending van de standstill-periode?
Wanneer een franchisegever de standstill-periode niet in acht neemt, kan dit leiden tot de vernietiging van de overeenkomst en ongedaanmaking van eerdere betalingen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet franchise heeft de lagere rechter zich een aantal keer gebogen over dit vraagstuk. Hieronder zal ik de verschillende uitspraken over dit onderwerp in chronologische volgorde bespreken.
Rechtbank Noord-Holland 15 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2636
In deze zaak verstrekte de franchisegever op 25 mei 2021 de (concept) franchiseovereenkomst en later aanvullende informatie. Op 11 juni 2021 werd de franchiseovereenkomst door beide partijen ondertekend. Als meest verstrekkende verweer heeft franchisenemer aangevoerd dat franchisegever (AOMKB) de zogeheten ‘standstill’-periode uit artikel 7:914 BW niet in acht heeft genomen, waardoor de overeenkomst vernietigbaar was. Franchisegever erkende dat de overeenkomst binnen vier weken is gesloten, maar stelde zich (noodgedwongen) op het standpunt dat de franchiseovereenkomst pas zou ingaan per 1 oktober 2021, oftewel 16 weken later. De kantonrechter is daar niet in meegegaan en stelde vast dat de informatie vier weken voor het sluiten van de overeenkomst (en dus niet vier weken voor de ingangsdatum) moest worden verstrekt. Franchisenemer heeft derhalve terecht een beroep gedaan op de vernietiging van de overeenkomst ex artikel 3:40 lid 2 BW.
De kantonrechter merkte daarbij nog op dat franchisegever heeft nagelaten de kantonrechter te vragen om aan de vernietiging geheel of ten dele haar werking te ontzeggen (terwijl dat, gelet op de werkwijze van franchisenemer in deze situatie wellicht wel terecht zou zijn geweest naar het oordeel van de kantonrechter).
De vernietiging werkt terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht, zodat partijen in een situatie moeten worden gebracht alsof er geen overeenkomst tot stand is gekomen. Het gevolg hiervan is dat franchisenemer de facturen niet verschuldigd is (r.o. 5.3).
Rechtbank Den Haag 8 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16665
In deze zaak is gebleken dat de franchisegever (Burgerme c.s.) tijdens de standstill-periode wijzigingen had aangebracht die (grotendeels) niet in het voordeel van de franchisenemer waren. Na het verstrekken van de definitieve franchiseovereenkomst hadden ten minste vier weken moeten zijn verstreken voordat partijen overgingen tot de ondertekening (het aangaan) daarvan. Dit is niet gebeurd. De rechtbank oordeelde daardoor dat de franchisegever inderdaad onterecht handelingen had verricht tijdens de standstill-periode, wat resulteerde in de vernietiging van de overeenkomst en de verplichting voor de franchisegever om betaalde bedragen terug te betalen.
Interessant is verder dat franchisegever ook betoogde dat voor franchisenemer de meest gunstige bepaling tussen de versies uit 2020 en 2021 van toepassing is: een beroep op partiële vernietiging en/of conversie. Naar het oordeel van de rechtbank zou het honoreren van dit beroep zich niet verhouden met de beschermingsgedachte achter de standstill-periode. Honorering van het beroep zou namelijk tot gevolg hebben dat de franchisegever min of meer zonder risico in strijd met de standstill-periode vlak voor het aangaan van de overeenkomst een nieuwe - voor de franchisenemer minder gunstige - versie van de overeenkomst kan voorstellen. Als de franchisenemer zich dan beroept op schending van de standstill-periode kan de franchisegever veilig terugvallen op het eerdere concept, terwijl als de franchisenemer zich - bijvoorbeeld door onwetendheid - daar niet op beroept, de franchisegever zich een betere positie heeft verschaft. Deze vlieger ging dus niet op.
Rechtbank Noord-Nederland 21 februari 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:548
In deze zaak heeft de kantonrechter vastgesteld dat de franchiseovereenkomst tussen franchisegever (The Smooth Brothers V.O.F.) en franchisenemer in beginsel vernietigbaar is. De rechtbank is echter van oordeel dat ervan uit dient te worden gegaan dat franchisenemer niet in enig te respecteren belang is geschaad door het voortijdig tekenen van de akte. Het beroep van franchisenemer op vernietiging van de overeenkomst vanwege het niet in acht nemen van de wettelijke bedenktijd als bedoeld in artikel 7:913 lid 2 onder a BW en artikel 7:914 BW is daarom naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Hierbij is blijkens rechtsoverweging 4.10 en 4.11 rekening gehouden met de omstandigheid dat partijen al maandenlang contact hadden over het openen van een franchisevestiging, dat franchisenemer niet kon wachten, franchisenemer al geruime tijd over allerlei informatie beschikte en ruim de gelegenheid had om vragen te stellen (heeft dat ook gedaan) en op de hoogte was van (zijn rechten wat betreft) de wettelijke standstill-periode. Daartegen heeft franchisenemer kort gezegd niets tegen ingebracht. Franchisenemer heeft niet betwist in enige te respecteren belang te zijn geschaad en zou ook niet anders hebben gehandeld als wel aan alle vereisten zou zijn voldaan.
De rechtbank benadrukte dat een beroep op vernietigbaarheid wegens schending van de standstill-periode niet slaagt als de franchisenemer geen schade heeft ondervonden van deze schending.
Rechtbank Rotterdam 15 mei 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4598
Na een eerste kennismaking op 20 januari 2022 hadden franchisegever (Gohealth United B.V.) en franchisenemer (Studio Miran B.V.) op 25 januari 2022 diverse overeenkomsten gesloten: een intentieovereenkomst met een “precontractueel informatiedocument” (PID), een franchiseovereenkomst en een allonge bij de franchiseovereenkomst. Daarbij hadden partijen afgesproken dat de franchisenemer een gehele maand de tijd heeft, in casu tot 1 maart 2022, om volledig af te zien van de franchiseovereenkomst.
Vast staat dat de standstill-periode niet in acht is genomen. Anders dan franchisegever meent, is dit in het nadeel van franchisenemer geweest. De totstandkoming van de overeenkomsten heeft franchisenemer ertoe gebracht verschillende betalingen aan franchisegever te doen. De kantonrechter oordeelde verder dat de franchisenemer met de (te vroege) ondertekening van de franchiseovereenkomst in feite een franchisesamenwerking met franchisegever werd ingetrokken, waaraan franchisenemer zich voor de formele ingangsdatum van de samenwerking niet meer zonder gedoe en kosten kon onttrekken. De wettelijke regels op dit punt moeten geacht worden ook te zijn bedoeld om een overenthousiaste franchisenemer tegen zichzelf in bescherming te nemen.
Omdat de franchiseovereenkomst in strijd met dwingend recht tot stand is gekomen, is deze vernietigbaar. De eerder betaalde entreefee en franchisefee zijn weliswaar onverschuldigd betaald, maar de kantonrechter staat toe dat deze worden verrekend met de diensten die de franchisegever heeft geleverd.
Rechtbank Midden-Nederland 25 juni 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2969
In deze casus sloten franchisenemer en franchisegever op 6 april 2023 een franchiseovereenkomst voor een vestiging in Tanger, Marokko. Franchisenemer heeft hiervoor een deel van de instapvergoeding aan franchisegever betaald.
De rechtbank stelde vast dat nergens uit blijkt dat franchisegever aan zijn precontractuele informatieplicht (artikel 7:913 BW) heeft voldaan. Tijdens de zitting verklaarde franchisegever zelfs dat zij (delen van) de informatie niet heeft verstrekt of zelfs bewust heeft achtergehouden.
Daarmee is vast komen te staan dat franchisegever niet aan haar wettelijke informatieverplichtingen heeft voldaan en dat zij de standstill-periode heeft geschonden door desondanks de franchiseovereenkomst te sluiten. Dat franchisegever bedoelde informatie mondeling zou hebben verstrekt doet daar niets aan af, omdat de gegevens ongewijzigd toegankelijk moeten blijven voor franchisenemer. Door deze schending van de standstill-periode kon eiser de overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk vernietigen met zijn brief van 8 mei 2025.
De rechtbank oordeelde dat de € 21.250,00 die franchisenemer als instapvergoeding had betaald, volledig onverschuldigd was, omdat de overeenkomst door de vernietiging met terugwerkende kracht werd geacht nooit te hebben bestaan. Het verweer van franchisegever dat zij het contractgebied sinds november 2022 voor franchisenemer had gereserveerd of dat hij de waarde daarvan moest vergoeden, werd afgewezen: “Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] door de reservering is verrijkt of dat hij heeft toegestemd om daarvoor een tegenprestatie te verrichten. Voor zover het verder aan [eiser] is toe te rekenen dat [gedaagden c.s] het contractgebied voor hem heeft geserveerd, vindt de kantonrechter het niet redelijk dat hij daarvoor een vergoeding moet betalen. [gedaagden c.s] heeft zichzelf blootgesteld aan de mogelijkheid dat [eiser] de overeenkomst zou vernietigen door niet aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen, waardoor het ook voor haar rekening en risico moet blijven dat zij potentiële andere franchisenemers heeft afgewezen door de reservering.” (zie r.o. 3.8).
Conclusie
Blijkens deze uitspraken wordt er wisselend geoordeeld als een franchisegever zijn verplichtingen ten aanzien van de standstill-periode niet nakomt. Het kan leiden tot vernietiging van de franchiseovereenkomst, al dan niet met veroordeling tot terugbetaling van de eerder betaalde fee. Daarentegen zou de franchiseovereenkomst op basis van de omstandigheden van het geval ook in stand kunnen blijven.
Mocht de standstill-periode niet in acht zijn genomen, laat u zich dan goed adviseren voordat u eventueel tot vernietiging overgaat. Advocaat Vincent Ahuis is gespecialiseerd in franchiserecht; neem gerust contact met hem op als u vragen hebt.
[1] Zie ook Rechtbank Noord-Holland 15 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2636, r.o. 5.1 en 5.2